In het civiele recht komt het steeds vaker voor dat een geschil relatief snel wordt opgelost  door een uitspraak in kort geding. Een dergelijke uitspraak wordt ook wel een ‘voorlopige voorziening’ genoemd.

Formeel juridisch is een uitspraak in een kort geding een voorlopige beslissing, waarbij door de rechter vooral gekeken is naar de onmiddellijke belangen van de betrokken partijen en minder naar de juridische finesses van de aan de rechter voorgelegde rechtsvraag.

Bodemprocedure

Met de term ‘bodemprocedure’ wordt in het juridisch jargon de procedure bedoeld, waarin een geschil definitief beslecht wordt. Dit in tegenstelling tot een voorlopige voorziening. Na een uitspraak in kort geding, kunnen partijen een bodemprocedure opstarten, om zo alsnog een definitief oordeel van de rechter te krijgen. Er bestaat overigens geen plicht tot het instellen van een bodemprocedure. Partijen kunnen zich ook neerleggen bij het door de rechter in het kort geding gegeven oordeel.

Een rechter is in de bodemprocedure niet gebonden  aan de uitspraak in kort geding. Een eiser wiens eis in kort geding wordt afgewezen, kan in de bodemprocedure alsnog in het gelijk worden gesteld.

Definitieve schadevergoeding

Het nadeel van een bodemprocedure is dat deze veel tijd in beslag kan nemen en zeer kostbaar kan zijn. Partijen kiezen er dan ook steeds vaker voor om na het kort geding te stoppen met de gerechtelijke  procedure.

Een nadeel van een kort geding is dat alleen een voorschot  op een definitieve schadevergoeding kan worden toegewezen. Hierdoor zijn partijen met veel schade vaak toch genoodzaakt alsnog een bodemprocedure te voeren. In een  bodemprocedure kan echter wel een volledige schadevergoeding worden vastgesteld en toegewezen. Een andere mogelijk is het starten van een deelgeschilprocedure.

De regelgeving omtrent het kort geding  is vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.