LJN: AD4954, Gerechtshof Arnhem, 98/893 Print uitspraak
Datum uitspraak: 01-10-2001
Datum publicatie: 31-10-2001
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Hoger beroep
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak

2 oktober 2001 derde civiele kamer rolnummer 1998/893 G E R E C H T S H O F   T E   A R N H E M

politiehond

afbeelding: Shutterstock

Arrest
in de zaak van:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant in het principaal appèl, geïntimeerde in het incidenteel appèl, procureur: mr F.J. Boom,
tegen:
[geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde in het principaal appèl, appellante in het incidenteel appèl, procureur: mr W.H.B.K. Brunet de Rochebrune.1  De procedure in eerste aanleg
Met betrekking tot het verloop van de procedure en de overwegingen en beslissingen in eerste aanleg verwijst het hof naar het door de rechtbank te Zutphen tussen geïntimeerde in het principaal appèl, tevens appellante in het incidenteel appèl (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als eiseres en appellant in het principaal appèl, tevens geïntimeerde in het incidenteel appèl (hierna te noemen: [appellant]) als gedaagde gewezen vonnis van 15 oktober 1998, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht.
2  Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.1  Bij exploot van 27 november 1998 heeft [appellant] [geïntimeerde] aangezegd in hoger beroep te komen van dat vonnis en haar gedagvaard om te verschijnen voor dit hof.
2.2  Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen dat vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van de gebezigde rechtsgronden (I) de zaak bij afwijzing van aansprakelijkheid van [appellant] jegens [geïntimeerde] zelf zal afdoen, (II) de zaak bij gehele of gedeeltelijke bekrachtiging van het tussenvonnis voor verdere afdoening terug zal wijzen naar de rechtbank te Zutphen, (I en II) met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3  Bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appèl heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, een grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof, zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden, het bestreden vonnis zal bevestigen, voor zover betrekking hebbend op de aansprakelijkheid, en voorts dat vonnis zal vernietigen voor zover is overwogen dat niet naar de schadestaat zou kunnen worden verwezen, en opnieuw rechtdoende [appellant] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te voldoen de geleden en te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van verzuim, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
2.4  [appellant] heeft bij memorie van antwoord in het incidenteel appèl verweer gevoerd en geconcludeerd dat hij zich ter zake van de vordering in het incidenteel appèl refereert aan het oordeel van het hof.
2.5  Ter terechtzitting van het hof van 11 juli 2001 hebben partijen hun onderscheiden standpunten doen bepleiten, [appellant] bij monde van mr J.F. Koorevaar, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] bij monde van mr J.H. Stam, advocaat te Zutphen.
2.6  Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
3  De vaststaande feiten
Het hof gaat op grond van de in zoverre niet bestreden vaststelling van de rechtbank en/of op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende (gemotiveerd) is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden uit van de volgende vaststaande feiten.
3.1  [geïntimeerde] was op 15 februari 1997 als vrijwilligster behulpzaam bij het verloop van een oefendag van de kring de Vale Ouwe, vallend onder de afdeling Gelderland, van de K.N.P.V. (Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging). 3.2  In dat kader fungeerde [geïntimeerde] als keurmeester bij (onder meer) een oefening waarbij de aan de oefendag deelnemende hond Ricky van [appellant] een breedtesprong over een kuil diende te maken.
3.3  Deze oefening behoort tot de oefeningen die ter gelegenheid van de keuring van een hond (succesvol) moeten worden uitgevoerd ter verkrijging van het certificaat “politiehond I”. De training van een hond tot het behalen van dat certificaat duurt in het algemeen 3 tot 4 jaren. Aan de keuring gaat een aantal oefendagen vooraf. Deze oefendagen dienen ter voorbereiding van de keuring ten behoeve van honden die in beginsel (nagenoeg) geschikt zijn voor de keuring. In mei 1997 behaalde Ricky het bedoelde certificaat.
3.4  Het keuringsreglement omschrijft de breedtesprong als volgt (voor zover relevant):
“De geleider neemt, met de hond naast zich, plaats op ongeveer 1.00 meter vóór de (…) kuil, welke ongeveer 2.25 meter breed, tenminste 3.00 meter lang en ongeveer 1.00 meter diep is. Op commando van de geleider moet de hond zowel heen als terug over de (…) kuil springen. Zodra de hond aan de andere kant van de (…) kuil is gekomen, mag de geleider een commando geven teneinde de hond daar te doen blijven. De hond mag de bevelen staand, zittend of liggend afwachten.   Het commando voor de heen- en voor de terugsprong, mag pas worden gegeven op een teken van de keurmeester. (…)
3.5  De kuil waarover Ricky de breedtesprong diende te maken, mat de voorgeschreven afmetingen van 2.25 bij 3 meter. [geïntimeerde] stelde zich naast de kuil op, in het midden op ongeveer 1 meter naar links verwijderd van de linker korte zijde, gezien de richting van de heensprong van Ricky. [appellant] als geleider van Ricky nam, met Ricky naast zich, plaats aan de lange zijde vóór de kuil. Ricky voerde de heensprong correct uit, de terugsprong echter niet omdat hij niet aan de andere kant van de kuil bij [appellant] terechtkwam. Hij sprong namelijk over de linker hoek van de kuil terug en kwam vervolgens terecht aan de linker korte zijde van de kuil boven het midden (een en ander gezien de richting van de heensprong van Ricky). Na overleg tussen [appellant] en [geïntimeerde] stelde [geïntimeerde] zich vervolgens dichter bij de bedoelde linker zijde van de kuil op, nog steeds in het midden daarvan. Bij de hierna volgende (eerste of tweede) herhaling van de oefening heeft Ricky na daartoe gegeven commando door [appellant] op een teken van [geïntimeerde] de heensprong opnieuw correct uitgevoerd, de terugsprong wederom niet, omdat hij evenals de eerste keer niet aan de andere kant van de kuil bij [appellant] terechtkwam. Ricky sprong weer over de linker hoek van de kuil en kwam deze keer terecht op de plaats waar [geïntimeerde] stond opgesteld, namelijk dichter bij de linker zijde van de kuil dan de eerste keer en in het midden daarvan.
3.6  Door de sprong van Ricky tegen haar aan is [geïntimeerde] gevallen en heeft zij  knieletsel opgelopen, dat (onder meer) tot een kijkoperatie heeft geleid. Een medische eindtoestand is nog niet bereikt.
4  De beoordeling
in het principaal appèl
4.1  [geïntimeerde] houdt [appellant] als bezitter van Ricky uit hoofde van artikel 6:179 BW aansprakelijk voor de schadelijke gevolgen van de sprong van Ricky tegen haar aan. Zij vordert een verklaring voor recht dat [appellant] in dezen aansprakelijk is en de veroordeling van [appellant] tot het vergoeden van de door haar geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente en kosten. [appellant] bestrijdt zijn aansprakelijkheid.
4.2  De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat [appellant] ingevolge artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde]. De rechtbank heeft vervolgens noodzakelijk geacht dat [geïntimeerde] inzicht verstrekt in de schade, opdat de rechtbank kan beoordelen of een verwijzing naar een schadestaat-procedure noodzakelijk is, waartoe zij de zaak heeft verwezen naar de rol voor akteverzoek dienaangaande zijdens [geïntimeerde].
4.3  Met grief I betoogt [appellant] dat artikel 6:179 BW toepassing mist, omdat de schade van [geïntimeerde] geen gevolg is van de eigen energie van Ricky en het daarin besloten liggende onberekenbare element, maar de uitvoering van de breedtesprong door zijn begeleider werd opgedragen en de incorrecte terugsprong juist alleszins voorzienbaar was, zodat niet aan de aan artikel 6:179 BW ten grondslag liggende criteria is voldaan.
4.4  Grondslag van de in artikel 6:179 BW vervatte risico-aansprakelijkheid van de bezitter van een dier is het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. Ook waar vaststaat dat Ricky de breedtesprong ondernam op commando van [appellant] en in die zin deed wat hem werd opgedragen, doch daarbij ten aanzien van de terugsprong een fout maakte, en tevens indien juist is dat de oefendag waaraan Ricky deelnam er (primair) toe diende om het onberekenbare element dat in de eigen energie van het dier ligt opgesloten te beteugelen, kan niet worden aangenomen dat Ricky optrad overeenkomstig hetgeen [appellant] van hem verlangde. Ricky voerde de terug-sprong juist niet uit overeenkomstig hetgeen [appellant] van hem verlangde. Zoals de rechtbank in rov. 5.1 onbestreden heeft vastgesteld, geven de door [geïntimeerde] als producties 3 tot en met 7 bij de conclusie van eis in het geding gebrachte verklaringen van andere leden van de kring immers alle aan dat de door [geïntimeerde] ingenomen positie een gebruikelijke was om een hond tot een correcte sprong te dwingen en dat zij nog nooit meegemaakt hebben dat een hond onder die omstandigheden tegen de keurmeester opsprong. Hieruit en uit de vaststaande feiten (rov. 3.5) blijkt dat de stelling van [appellant] feitelijk onjuist is, dat Ricky bij de laatste foutieve terugsprong op dezelfde plaats neerkwam als bij de eerste foutieve terugsprong en [geïntimeerde] blijkens haar opstelling rekening hield met een nieuwe fout van Ricky. De laatste foutieve terugsprong tegen [geïntimeerde] aan laat zich dan ook niet anders verklaren dan door de eigen energie van Ricky en het onberekenbare element dat daarin schuilt. De omstandigheid dat in het algemeen fouten van Ricky op de oefendag te verwachten waren, waaronder zelfs een terugsprong over een hoek van de kuil, doet hieraan niet af. De eerste grief faalt.
4.5  Dit brengt met zich dat [appellant] voor de (vermeende) schade aansprakelijk is, waar artikel 6:179 BW een risico-aansprakelijkheid legt op de bezitter van een dier, tenzij geen aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:162 BW zou bestaan in de hypothetische situatie dat hij “de gedragingen van het dier (…) in zijn macht zou hebben gehad”.
4.6  Grief II richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de “tenzij, indien-clausule” van artikel 6:179 BW toepassing mist.
4.7   Feiten en/of omstandigheden die – uitgaande van de fictie dat [appellant] de laatste foutieve terugsprong bewust zou hebben toegelaten, zoals [appellant] stelt: bijvoorbeeld indien Ricky aangelijnd was geweest – tot toepasselijkheid van de “tenzij, indien-clausule” kunnen leiden, zijn echter gesteld noch gebleken.
4.8  Anders dan [appellant] in dit verband betoogt, kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] zich in een sport- en spelsituatie, althans een met die situatie gelijk te stellen situatie, heeft begeven waarbinnen zij (en [appellant]) als deelnemer(s) daaraan tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe die situatie uitlokt, had (hadden) te verwachten. Gestelde of gebleken feiten en/of omstandigheden daartoe ontbreken. Het deelnemen van [geïntimeerde] aan de oefendag en het daarbij fungeren als keurmeester tijdens de bewuste oefening kan niet bestempeld worden als het deelnemen aan een sport- en spel- (of daarmee gelijk te stellen) situatie. Die deelname van [geïntimeerde] richtte zich immers op het afleggen van een trainingstoets ter voorbereiding van de keuring ter verkrijging van de door [appellant] beoogde kwalificatie van Ricky. Hieraan is een sport- en spel- (of daarmee gelijk te stellen) element vreemd.
4.9  Ook kan niet worden aanvaard dat [geïntimeerde] in het kader van de oefendag zich begaf in een situatie waarin zij zich blootstelde aan (door haar) te verwachten gevaarlijke gedragingen. Gegevens die duiden op het tegendeel, zijn niet gebleken. De enkele omstandigheid dat het een oefendag voor honden betrof en het gevaar dat in de eigen energie van een hond schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen, is daartoe op zich zelf ontoereikend. In dit verband klemt – het zij herhaald – dat anders dan [appellant] stelt de plaats waar [geïntimeerde] stond opgesteld toen Ricky tegen haar aan sprong niet dezelfde was als bij de eerste foutieve terugsprong en voorts dat uit de hiervoor bedoelde onbestreden verklaringen van andere leden van de Kring blijkt dat deze leden de positie die [geïntimeerde] toen innam als een gebruikelijke achten om een hond tot een correcte sprong te dwingen en dat zij een sprong als die van Ricky tegen de keurmeester aan onder die omstandigheden nog niet eerder hadden meegemaakt.
4.10  De door [appellant] betoogde ongelukkige samenloop van omstandigheden die ertoe leidt dat van aansprakelijkheid van [appellant] geen sprake kan zijn, is dan ook, zoals uit het vorenoverwogene volgt, niet aan de orde. De tweede grief faalt eveneens.
4.11   Met de derde grief betoogt [appellant] dat de (vermeende) schade van [geïntimeerde] mede een gevolg is van een omstandigheid die aan haar kan worden toegerekend, zodat de vergoedingsplicht van [appellant] op de voet van artikel 6:101 BW geheel, althans voor een belangrijk deel vervalt.
4.12   Evenmin kan hier worden aanvaard dat [geïntimeerde] de foutieve terugsprong van Ricky tegen haar aan kon voorzien. Hetgeen in rov. 4.9 is overwogen, geldt mutatis mutandis ook te dien aanzien. Voorts is niet vast komen te staan dat [geïntimeerde] onvoldoende voorzichtig en oplettend is geweest en/of inadequaat heeft gereageerd. Ter gelegenheid van de pleidooien heeft [geïntimeerde] onbestreden aangevoerd dat zij aan [appellant] het voorgeschreven teken voor de terugsprong gaf en dat op nagenoeg hetzelfde moment Ricky tegen haar aansprong en zij op de grond lag. [appellant] heeft op dit punt geen gespecificeerd bewijs aangeboden.  (Overige) causale omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de deelname van [geïntimeerde] aan de oefendag ten aanzien van de breedte-sprong van Ricky onder de omstandigheden van het geval naar verkeersopvattingen tot haar risicosfeer behoort en derhalve aan haar kan worden toegerekend, zijn gesteld noch gebleken. Ook de derde grief faalt.   in het incidenteel appèl
4.13  De grief strekt ertoe dat de vordering van [geïntimeerde] om [appellant] te veroordelen tot het vergoeden van de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente, voor toewijzing in aanmerking komt.
4.14  Vaststaat dat de sprong van Ricky tegen [geïntimeerde] aan en de daarop volgende val heeft geleid tot knieletsel, dat nog niet is geconsolideerd. In dat licht is een verwijzing naar de schadestaat-procedure te billijken, waar de mogelijkheid dat [geïntimeerde] (materiële en immateriële) schade heeft geleden en zal lijden aannemelijk is gemaakt. Voor zover [appellant] nog het oorzakelijk verband tussen de letsel-toebrengende gedraging van Ricky en de (vermeende) onderscheiden schadecomponenten  van [geïntimeerde] (deels) mocht bestrijden, kan die betwisting in de schadestaatprocedure aan de orde komen.   De grief slaagt.
5  De slotsom
in het principaal en incidenteel appèl
4.15  Het bestreden vonnis wordt vernietigd. Het hof verstaat de conclusie van [geïntimeerde] in het principaal appèl aldus, dat haar vorderingen bij de inleidende dagvaarding worden toegewezen. Deze aldus begrepen vorderingen zijn toewijsbaar. Het hof leest daarbij de vordering, dat [appellant] wordt veroordeeld de schade te voldoen, aldus dat [appellant] wordt veroordeeld een vergoeding te voldoen ter zake van de als gevolg van het onderhavige ongeval geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden verwezen in de proceskosten van de eerste aanleg en van het principaal en incidenteel appèl.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 15 oktober 1998 en,
opnieuw rechtdoende in het principaal en incidenteel appèl:
verklaart voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] ten gevolge van het onderhavige ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade;
veroordeelt [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te voldoen een vergoeding ter zake van de als gevolg van het onderhavige ongeval door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van verzuim;     verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure van de eerste aanleg, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op   f 1.720,- voor salaris voor de procureur en op f 454,90 voor verschotten, alsmede in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op   f 7.650,- (f 5.100,- respectievelijk f 2.250,-) voor salaris voor de procureur en op f 440,- voor verschotten.
Dit arrest is gewezen door mrs Rijken, Wesseling-Lubberink en Wefers Bettink en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2001.

Opmerking: Deze zaak is in behandeling bij Drost Letselschade