De rechtbank Haarlem heeft op dinsdag 18 oktober 2011 de voorzitter van de pedovereniging Martijn, Ad v.d. B., veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, voor het bezit van een grote hoeveelheid kinderpornografie. Op het kinderpornografisch materiaal dat bij Ad v.d. B. werd aangetroffen was hij zelf ook afgebeeld. Het materiaal was jaren geleden in zijn woning vervaardigd.
Nu de voorzitter van de pedopartij is veroordeeld vragen velen zich af of dit ook van invloed is op de kans op een strafzaak en/of een verbod van pedovereniging Martijn. De veroordeling staat niet op zichzelf. Meerdere (ex-)bestuurders van Martijn (gesproken wordt over een achttal) zouden in het verleden veroordeeld zijn voor zedendelicten waarbij minderjarigen betrokken waren. In die zin is de huidige veroordeling niet opzienbarend.
Het Openbaar Ministerie voelt ongetwijfeld de druk vanuit de samenleving, waarin de heersende opvatting is dat de vereniging strafrechtelijk moet worden vervolgd en vervolgens verboden.
Ook de Tweede Kamer en de Raad van Europa volgen zeer kritisch de verrichtingen van het OM in deze kwestie. Minister van Justitie Opstelten heeft de kamer onlangs per brief laten weten dat, ten aanzien van de verbodenverklaring en ontbinding van Martijn geldt dat, verder wordt onderzocht of er binnen het huidige wettelijke kader toch ruimte bestaat om op te treden, alsmede of er sprake is van feiten en omstandigheden die een dergelijk optreden mogelijk maken. De recente veroordeling van de voorzitter is in die zin een opsteker voor dit onderzoek.
De civielrechtelijke kant
De kans op een succesvol verbod van de vereniging Martijn lijken te zijn gestegen. Vooral het Verdrag van Lanzerote lijkt een zeer belangrijke rol te gaan spelen. In mijn brief van begin juli 2011 wees ik het OM en de Minister van Justitie nadrukkelijk op de bepalingen van dat Verdrag, nadat het OM mij had laten weten dat een verbod niet mogelijk was. Het OM lijkt, afgaande op recente berichtgeving van de NOS, mijn visie nu kennelijk te delen.
Artikel 26 van het Verdrag van Lanzerote bepaalt:
1. Elke Partij neemt de wettelijke en andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit, wanneer dit te zijner voordeel wordt gepleegd door een natuurlijke persoon, individueel handelend of als lid van een orgaan van de rechtspersoon, die binnen die rechtspersoon een leidinggevende functie vervult die gebaseerd is op
a. de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;
b. de bevoegdheid om in naam van de rechtspersoon beslissingen te nemen;
c. de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon controle uit te oefenen.
2. Afgezien van de reeds in het eerste lid voorziene gevallen, neemt elke Partij de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld, wanneer het gebrek aan toezicht of controle van de zijde van een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid het plegen van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit ten voordele van genoemde rechtspersoon door een aan diens gezag onderworpen natuurlijke persoon mogelijk heeft gemaakt.
3. Afhankelijk van de rechtsbeginselen van de Partij, kan de aansprakelijkheid van een rechtspersoon strafrechtelijk, civielrechtelijk of bestuursrechtelijk zijn.
4. Deze aansprakelijkheid geldt onverminderd de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die het strafbare feit hebben gepleegd.
Waarschijnlijk wacht het OM de beschikking van het Hof Leeuwarden af in de door mij, namens cliënten, aanhangig gemaakte klachtprocedure ex. artikel 12 Sv, voordat zij met haar definitieve standpunt naar buiten komt. Die beschikking wordt verwacht in november 2011. Als het gerechtshof een bevel tot vervolging overweegt, zal dat een tussenbeschikking worden, nu de vereniging Martijn en haar bestuursleden door het Hof nog niet in de gelegenheid zijn gesteld op het beklag te worden gehoord.
De strafrechtelijke kant
In de artikel 12 Sv procedure (klachtprocedure tegen sepotbesluit van het OM om niet strafrechtelijk te vervolgen) bij het gerechtshof te Leeuwarden heb ik bepleit dat de strafrechtelijke kwestie rond de voorzitter geen zelfstandig op zich staand feit is en dat de rol van de vereniging daarin moeilijk los te koppelen is. Immers een voorzitter van een pedovereniging die stelt dat hij kinderpornografisch materiaal onder zich heeft voor “wetenschappelijke doeleinden” kan moeilijk volhouden dat bij dat wetenschappelijk doel de vereniging geen rol speelt. Dat het wetenschappelijk doel zich zou richten op de overvoering van TBS-gestraften met kinderporno is ongeloofwaardig, zoals ook de rechtbank Haarlem in haar strafvonnis overweegt.
De reactie van bestuurslid M. Uittenbogaard op de recente veroordeling van haar voorzitter maakt het er voor Martijn allemaal niet beter op. Op de website van de vereniging stelt hij: “De verenging heeft (…) laten weten de veroordeling van voorzitter Ad v. d. B. ‘te belachelijk voor woorden’ te vinden. (…) Hij vindt de veroordeling onterecht omdat ‘het bezit van kinderporno een slachtofferloze misdaad’ is. Dat er bij kinderporno soms of vaak sprake is van misbruik, doet volgens hem niet ter zake. “Het gaat erom of je ernaar kijkt. Er zijn soms ook journalisten die ernaar kijken. Die worden ook niet gestraft.”
Met haar publicatie op haar website heeft de vereniging in een officiële reactie laten weten de strafwetgeving, ten aanzien van kinderporno, niet te willen respecteren. De publicatie getuigt van minachting van de in meerdere (internationale) verdragen vastgelegde grondregel dat kinderen in de samenleving de grootst mogelijke bescherming toekomt als het gaat om seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Zonder uitbuiting en misbruik van kinderen kunnen kinderpornografische afbeeldingen niet bestaan. Maar daar denkt de vereniging Martijn anders over.
Met de strafrechtelijke veroordeling van haar voorzitter en haar recente reactie op de eigen website ontpopt Martijn zich naar mijn mening meer en meer als criminele organisatie, verliest zij eens te meer haar civielrechtelijk bestaansrecht en brengt zij een strafrechtelijke veroordeling dichterbij.
Yme P.J. Drost, Register-Expert personenschade