Column van de maand – oktober 2020

Maandelijks schrijft één van de letselschade-experts van Drost Letselschade een persoonlijke column over zaken en ervaringen rond de letselschadepraktijk. Deze maand een bijdrage van Richard Reinders, NIVRE-Register-Expert Personenschade, getiteld ‘Het spreekrecht van slachtoffers’.

Richard Reinders

Het spreekrecht van slachtoffers

Tot het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw speelde het slachtoffer in strafzaken geen rol, althans nauwelijks. Want het slachtoffer was natuurlijk wel getuige van het strafbare feit, maar mocht daarnaast niet deelnemen aan het strafproces. De strafzaak was louter het speelveld van de openbaar aanklager aan de ene zijde, de verdachte aan de andere zijde en de rechter er tussen in. Maar daarin kwam dus aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw een kentering. In eerste instantie door de richtlijnen van het College van procureurs-generaal over de bejegening van slachtoffers en later werd de rol van het slachtoffer geformaliseerd en uitgebreid in het Wetboek van Strafvordering.

Spreekrecht

In het begin van deze eeuw kreeg het slachtoffer spreekrecht, waardoor hij tijdens de strafzitting mocht vertellen over de gevolgen van het strafbare feit. Met ingang van 1 juli 2016 is het spreekrecht verruimd tot een onbeperkt spreekrecht. Met deze verruiming van het spreekrecht mag het slachtoffer zich tijdens de zitting ook uitlaten over de bewijsbaarheid van het feit en de straf. Hoewel het slachtoffer geen procespartij is (maar wel procesdeelnemer) heeft hij nu wel rechten en plichten. Hierbij kan hij, zoals gezegd, zijn eigen opvatting over de bewijsbaarheid van het feit, de schade die hij daardoor heeft geleden en de passende straffen en maatregelen die aan de dader zouden moeten worden opgelegd naar voren brengen

Familie

Het slachtoffer zelf heeft uiteraard spreekrecht tijdens de strafzitting. Als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Als het slachtoffer is overleden, hebben de nabestaanden van het overleden slachtoffer spreekrecht. Dit kunnen zijn: ouders, grootouders, kinderen, kleinkinderen, broers, zussen, nichten, neven, ooms en tantes. Er kunnen maximaal drie nabestaanden het spreekrecht uitoefenen. Als het slachtoffer minderjarig is, kunnen de wettelijk vertegenwoordigers van het minderjarige slachtoffer het spreekrecht uitoefenen. Wanneer het slachtoffer of nabestaande door een verstandelijke of lichamelijke beperking niet in staat is om zelf te spreken, dan mag de partner en één ander familielid het spreekrecht uitoefenen. Of een gemachtigde mag namens het slachtoffer spreken.

Het spreekrecht kan niet voor ieder strafbaar feit worden uitgeoefend. Die mogelijkheid is er als het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld en bepaalde categorieën zedenmisdrijven, vrijheidsberoving, inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, zware mishandeling, dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld en roekeloos verkeersgedrag. Het openbaar ministerie informeert het slachtoffer met een brief over het spreekrecht. Daarna volgt, voorafgaand aan de strafzitting, een gesprek met de officier van justitie. .

Meerdere doelen

De wetgever stond een aantal doelen voor ogen met de invoering van het spreekrecht: de helende werking voor het slachtoffer, voorlichting van de rechter en algemene en speciale preventie. Het is voorstelbaar dat erkenning van het slachtoffer tijdens de zitting in positieve zin kan bijdragen aan trauma- en/of rouwverwerking. Hoewel de rechter de verklaring van het slachtoffer niet als bewijs mag meewegen, kan het slachtoffer de rechter wel informeren. Generale en speciale preventie duidt op het afschrikken om hetzelfde te doen als de dader en te voorkomen dat de dader nog eens het zelfde doet.