REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 september 2011 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
gemachtigde Y.P.J. Drost, werkzaam bij Drost Letselschade te Hengelo,
tegen
C,
oogarts,
wonende te D,
werkzaam te E,
v e r w e e r d e r.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
–                    het klaagschrift;
–                    het aanvullende klaagschrift, binnengekomen op 25 oktober 2011 met de bijlagen;
–                    de brief van mr. M.E.M. Vermeij, destijds gemachtigde van verweerder, van 11 januari 2012, binnengekomen op 13 januari 2012, met de bijlage;
–                    het verweerschrift met de bijlagen;
–                    de repliek met de bijlage;
–                    de dupliek met de bijlagen;
–                    de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.
Klager was in persoon verschenen, bijgestaan door mw. I.T. van Delft-Duivesteijn, eveneens werkzaam bij Drost Letselschade te Hengelo. Verweerder was in persoon verschenen.  Mw. Van Delft-Duivesteijn heeft een toelichting gegeven aan de hand van aantekeningen, die aan het college en verweerder zijn overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1      Verweerder is als oogarts verbonden aan de F (hierna: F). Tevens is verweerder bestuurder van F.
2.2       Verweerder voerde ook behandelingen uit in de G kliniek te H, I.
2.3      Klager heeft op 16 februari 2004 in E in groepsverband een voorlichtingsbijeenkomst bijgewoond. Aan klager is toen een informatiefolder van F over oogcorrecties verstrekt.
2.4       Op 9 maart 2004 heeft klager te I zijn ogen laten laseren door verweerder vanwege hypermetropie (verziendheid). Pre-operatief was sprake van een hypermetropie van 3 dioptrieën rechts (+3) en 4 dioptrieën links (+4). Verweerder heeft voor de laserbehandeling de lasermachine Keracor 116 gebruikt.
2.5         Na de laserbehandeling was bij klager sprake van een reststerkte van +6 beiderzijds.
2.6       In een door klager tegen verweerder aanhangig gemaakte civielrechtelijke procedure heeft  J een deskundigenbericht uitgebracht waarin  onder meer het volgende is vermeld:
De behandeling vindt plaats op 9 maart 2004. De video opname is niet van erg goede kwaliteit en fijne details zijn niet waar te nemen. Wel blijkt hieruit dat er sprake is van een grote beam (…). De zone die wordt behandeld is nogal klein, hetgeen een bron van het probleem van A zou kunnen zijn bij een dergelijke behandeling voor een dusdanig sterke hypermetropie; dit kan leiden tot ondercorrectie. Een deel van de laser wordt door celstof absorptie materiaal weggevangen. De ratio daarvan begrijp ik niet. Mij dunkt dat dit de behandeling ongecontroleerd en dus onvoorspelbaar maakt. In ieder geval is interfereren met de laserbeam onwenselijk; een ongecontroleerde behandeling kan zodoende leiden tot een blijvende, niet te corrigeren visusdaling, hetgeen hier het geval lijkt.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:
1.         verweerder klager voorafgaand aan de ingreep niet helder en duidelijk heeft voorgelicht;
2.         verweerder klager niet lege artis heeft behandeld. Verweerder heeft fouten gemaakt bij de behandeling. Verweerder heeft een te kleine behandelzone in acht genomen en verweerder heeft de laserbeam ten onrechte met celstofmateriaal geïnterfereerd;
3.        verweerder, toen er problemen waren gerezen, niet bereikbaar was. Ten tijde van de afgesproken nacontrole op 12 maart 2004 bleek verweerder naar Nederland te zijn vertrokken;
4.         de gebruikte laserapparatuur niet deugdelijk was en niet deugdelijk was onderhouden.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1       Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel.
Klager heeft voorafgaand aan de behandeling in februari 2004 te E in groepsverband een voorlichtingsbijeenkomst bijgewoond en de informatiefolder van F ontvangen. De informatiefolder bevat voorlichting en adviezen over onder meer de ooglaserbehandeling, mogelijke complicaties daarna en welke extra behandelingen mogelijk zijn. Naar het oordeel van het college heeft verweerder klager onvoldoende ingelicht over de aan de ingreep verbonden risico’s. Niet is gebleken dat verweerder aan klager specifieke op zijn persoonlijke situatie toegesneden informatie heeft verstrekt over mogelijke complicaties en risico’s. Dit klemt temeer nu het een behandeling van verziendheid betrof en bekend is dat in geval van een laserbehandeling het beoogde resultaat niet altijd  (volgens schatting van verweerder tussen de 10 en 15% van de gevallen) wordt bereikt. Verweerder had niet kunnen volstaan met een algemene voorlichtingsbijeenkomst en het verstrekken van een informatiefolder. Verweerder had klager mondeling specifiek op de op klagers situatie toegesneden informatie over mogelijke complicaties en risico’s moeten geven en had van die informatievertrekking deugdelijk verslag moeten leggen. Dat verweerder dit heeft nagelaten wordt hem verweten. Dit klachtonderdeel is gegrond.
5.2       Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel.
Het college is van oordeel dat verweerder door tijdens de behandeling van klager de laserbeam met celstofmateriaal te interfereren niet lege artis heeft gehandeld. Verweerder had ervoor moeten zorgdragen dat het oog van klager was gestabiliseerd, zodat de productie van traanvocht (de oorzaak van de interferentie) was voorkomen. Verweerder had de behandeling zo moeten inrichten dat de laser niet onderbroken behoefde te worden voor het wegnemen van traanvocht. Verweerder heeft door tijdens de behandeling de laser te onderbreken niet volgens de geldende professionele regels gehandeld.
Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder, zoals klager hem verwijt, een te kleine behandelzone in acht heeft genomen. J komt in zijn deskundigenbericht ook niet tot een duidelijk oordeel op dit punt. Het college verwijt verweerder wel dat verweerder geen duidelijk en inzichtelijk verslag van de behandeling heeft gemaakt, zodat niet kan worden vastgesteld welke behandelzone door verweerder is gehanteerd. Het tweede klachtonderdeel is deels gegrond.
5.3       Ten aanzien van het derde klachtonderdeel.
Verweerder heeft weersproken dat er met klager een afspraak was gemaakt voor een nacontrole op 12 maart 2004 te I. Volgens verweerder was de nacontrole gepland op 17 maart 2004 te E, welke nacontrole ook heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van het college voldoet de door verweerder verstrekte nazorg niet aan de eisen die daaraan in redelijkheid mogen worden gesteld. Klager had vrijwel direct na de ingreep klachten aan zijn ogen. Het college heeft niet kunnen vaststellen of klager met verweerder een afspraak had voor een nacontrole op 12 maart 2004 te I. Vast staat wel dat klager op die datum met klachten aan zijn ogen naar de kliniek in I is gegaan en verweerder daar niet aantrof. Het college is van oordeel dat verweerder in de kliniek in I onvoldoende heeft zorggedragen voor een deugdelijke waarneming in geval van afwezigheid. Nu zich bij een behandeling zoals de onderhavige complicaties kunnen voordoen, is het van belang dat de waarneming bij afwezigheid zorgvuldig is geregeld, zodat klachten op adequate wijze kunnen worden behandeld.
Het derde klachtonderdeel is eveneens gegrond.
5.4.      Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel.
Niet is komen vast te staan dat de door verweerder gebruikte lasermachine Keracor 116 ondeugdelijk was voor de behandeling die klager heeft ondergaan. Aan verweerder is wel te verwijten dat onder zijn verantwoordelijkheid niet is vastgelegd hoe de lasermachine gedurende klagers ingreep stond ingesteld, althans dat een registratie van de instellingen van de lasermachine niet aan het college is overgelegd waaruit ten gunste van verweerder indirect conclusies zouden kunnen worden getrokken. Voorts is niet gebleken dat de machine deugdelijk werd onderhouden. Verweerder heeft geen onderhoudsrapporten of andere documentatie van servicebeurten aan het college kunnen overleggen. Het vierde klachtonderdeel is deels gegrond.
5.5.De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.
5.6.      Voor de maatregel wordt het volgende overwogen:
Verweerder heeft in verschillende opzichten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld tegenover patiënten. Het betreft niet alleen klager, waarover hiervoor is geschreven, maar ook de 4 patiënten in de klacht die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg jegens verweerder is ingediend (11/346) en in een klacht van een andere patiënt en in welke procedures vandaag eveneens uitspraak wordt gedaan. Tenslotte wordt in aanmerking genomen dat aan verweerder eerder voor een vergelijkbaar feit een maatregel is opgelegd.
5.7       Na al het voorgaande kan het college niet anders concluderen dan dat verweerder structureel en op verschillende essentiële terreinen tekort is geschoten in de individuele gezondheidszorg voor zijn patiënten. Alleen oplegging van de zwaarste maatregel is hier passend. Daarvoor geldt tevens dat bij de behandeling van de verschillende klachtzaken niet is gebleken dat verweerder tot het inzicht is gekomen dat hij herhaaldelijk ernstig tekort is geschoten, meer in het bijzonder dat zijn ( in bepaalde gevallen medisch niet noodzakelijke) werkzaamheden beneden de maat zijn gebleven en dat hij – voor de toekomst – gerichte bijstand nodig heeft om herhaling van de feiten te voorkomen. Het college heeft onvoldoende vertrouwen dat de inhoud van deze uitspraak hem tot voldoende inzicht zal brengen. Er is geen aanwijzing voor het feit dat de patiënten-klagers, om wie het in deze zaak en in de op dezelfde terechtzitting behandelde zaken gaat en van wie de klachten gegrond worden verklaard, behoren tot een minderheidsgroep, bij wie verweerder min of meer toevallig steken heeft laten vallen.
5.8       De kans dat verweerder in herhaling valt dan wel de gewraakte handelwijze anderszins voortzet is mede gelet op zijn stellingname tijdens de behandeling ter terechtzitting aanwezig. Het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg vordert daarom dat, met toepassing van artikel 48 lid 8 van de Wet BIG, de hierna te omschrijven voorlopige voorziening wordt getroffen.
Gelet op de uitspraak in de zaak met nummer 11/346 wordt in deze zaak thans volstaan met na te melden uitspraak.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege
–                    verklaart de klacht deels gegrond;
–                    verwijst voor de maatregel en voorlopige voorziening naar de beslissing van heden in de tuchtzaak tegen verweerder onder nummer 11/346 (doorhaling, red.)
–                    bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG
in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gewezen op 22 mei 2012 door:
mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,
A.G. Ketel, P. Beker en M.Rol, leden-arts,
mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist,
mr. P.J. van Vliet, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting 17 juli 2012 van door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter
w.g. P.J. van Vliet, secretaris